Het onderhouden van de belastbaarheid in de rest van de kinetische keten
Het onderhouden van de belastbaarheid in de rest van de kinetische keten heeft bij patiënten met lage rugklachten vooral betrekking op de bovenste en onderste extremiteit. De wervelkolom is de centrale schakel voor bewegingen van onze ledematen. Optimale mobiliteit, stabiliteit en kracht van de wervelkolom bepaalt mede de kwaliteit van bewegen in de rest van de kinetische keten.
Een voorbeeld:
In de sportwereld komen veel schouderklachten voor. Vooral bij de sportvormen waar slag- en werpbewegingen plaatsvinden. De meest voorkomende schouderklachten bij deze categorie sporters is anteriore instabiliteit. Anteriore instabiliteit kan hierbij traumatisch ontstaan; een subluxatie of luxatie of langzaam progressief. In het algemeen komen schouder(sub)luxaties vaker voor bij mannen dan bij vrouwen; de man-vrouw ratio is 2 à 3:1. De oorzaak hiervan is dat meer mannen participeren in sportvormen waar werp/slagbewegingen voorkomen (CBO 2005)
In het eerste geval wordt vaak gesproken over TUBS; Traumatic Unilateral Bankart lesion Surgery in het tweede geval vaak over AMBRII en atraumatic multidirectional bilateral rehabilitation capsular shift rotator interval
Hierbij wordt TUBS ook wel gedefinieerd als “torn loose” en AMBRI als “born loose”. (Gohlke and Janssen 2002)
Een van de oorzaken voor het ontstaan van anteriore instabiliteit kan liggen in de onderste extremiteit en de wervelkolom.
Het optimaal werpen of slaan van een bal tijdens sport begint bij de grote teen en eindigt in de hand. Tijdens de sportprestatie moet er een adequate energietransfer uit de onderste extremiteit en romp naar de arm, hand plaatsvinden (Donatelli 1997, Cingel 2008). Juist de proximale segmenten in de vorm van de onderste extremiteit en de wervelkolom zijn verantwoordelijk voor 50% van de kracht en de energie die de bovenste extremiteit nodig heeft om de bal optimaal te versnellen (Kibler 2006). Wanneer er sprake is van mobiliteitsverlies, stabiliteitsverlies of krachtsverlies in de benen en/of de romp moet de bovenste extremiteit veel meer kracht genereren om een optimale werpbeweging te bewerkstelligen; 20% krachtsverlies in de benen/romp leidt tot een 34% toename van de snelheid van de bovenste extremiteit om eenzelfde output van de werpbeweging te bereiken (Kibler 1998). De toename van de snelheid in de bovenste extremiteit leidt tot snellere vermoeidheid van de musculatuur. Wanneer er geen optimale musculaire controle meer is komt er meer belasting op de passieve structuren, hierbij wordt vooral het ventrale kapsel belast. Dit kan leiden tot een ventrale instabiliteit.
De bovenstaande redenering kan ook worden omgedraaid; wanneer er sprake is klachten in de wervelkolom kan dit leiden tot een verminderde mobiliteit, stabiliteit en kracht in de wervelkolom. Het optimaal kunnen uitvoeren van de sport en de daaraan gerelateerde slag- cq werpbewegingen behoort in eerste instantie niet meer tot de mogelijkheden of is verminderd; de belastbaarheid van de bovenste extremiteit neemt af.
Wanneer er sprake is van klachten in de wervelkolom is het de taak van de fysiotherapeut om de belastbaarheid, in dit voorbeeld vooral in de schouder, te onderhouden. Het onderhouden van de belastbaarheid wordt vooral gerealiseerd door middel van actieve fysiotherapeutische maatregelen; het trainen van de verschillende motorische grondeigenschappen. Hierbij gaat het vooral om mobiliteit, coördinatie en kracht. De oefenkeuze ligt vooral in die oefeningen die de functionele bewegingen van de sport simuleren of in de oefeningen die de optimale mobiliteit, coördinatie en kracht behouden om de sport specifieke bewegingen uit te voeren.
Zowel de oefenkeuze als het trainen van de verschillende motorische grondeigenschappen en de daaraan gerelateerde trainingsmethoden worden bepaald door de zwakste schakel in de kinetische keten; de wervelkolom.